Wettelijke regeling voor minnelijke schikking in strafzaken hersteld: wetgever bestendigt al bestaande praktijk, maar breidt alternatieve geschillenbeslechting ook verder uit

In 2011 introduceerde de wetgever de verruimde mogelijkheid tot verval van de strafvordering mits betaling van een geldsom; afgekort VSBG, maar door velen kortweg de minnelijke schikking in strafzaken genoemd. De verruiming van het toepassingsgebied situeerde zich op twee niveaus. Ten eerste werd de VSBG mogelijk voor een uitgebreider ‘palet’ aan misdrijven, ten tweede werd ze ook mogelijk nadat de strafvordering al op gang was gebracht. Aldus werd de VSBG de VVSBG. De eerste ‘V’ staat voor verruimd.

Bij het grote publiek is wetgeving sinds 2011 beter bekend als de ‘Afkoopwet’.

Hoe men het ook noemt, de wettelijke regeling vindt men onder artikel 216bis Wetboek van Strafvordering.

Vrij snel kwam er uit bepaalde hoeken kritiek op deze wet. Voor sommigen was het een vorm van klassenjustitie. Voor anderen is het o.a. een efficiënt middel voor het strafrechtelijk apparaat om op een snelle manier alle partijen (de verdachte, openbaar ministerie, fiscus, RSZ en slachtoffer) rechtszekerheid te bieden.

Op 2 juni 2016 achtte het Grondwettelijk Hof bepaalde aspecten van het verruimde artikel 216bis Sv. ongrondwettig. Vooral de louter formele controle door een rechter op de gesloten verruimde schikking was een doorn in het oog van het Hof. Het Hof wenste dat de rechter ook een inhoudelijke controle kon doen.

Door die uitspraak moest de wetgever aan de slag. Vandaag, 2 mei 2018, werd een aan het arrest aangepast artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering gepubliceerd. Daarbij vallen meteen twee belangrijke wijzigingen op:

  • een volwaardige rechterlijke controle die betrekking heeft op een weloverwogen aanvaarding van de schikking door de verdachte, de proportionaliteit van de voorgestelde minnelijke schikking in verhouding met de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte;
  • de verjaring van de strafvordering. Daar waar er vroeger sprake kon zijn van een stuiting van de verjaring bij het voorstel tot schikken en de beslissing tot verlenging van de betalingstermijn, wordt thans – kort door de bocht geschetst – de verjaring geschorst vanaf het voorstel/verzoek tot schikking, tot op het ogenblik waarop vaststaat dat er geen schikking is tussengekomen of tijdig werd uitgevoerd.

Andere wijzigingen zijn eerder cosmetisch van aard.

Daarmee bevestigt de wetgever wat na het arrest van het Grondwettelijk Hof min of meer de praktijk was geworden in de ressorten waar men nog wenste over te gaan tot het sluiten van een (V)VSBG.

We merken nog op dat de wetgever in één beweging ook artikel 216ter Wetboek van Strafvordering hervormde. Dit artikel regelt de strafbemiddeling. Die omvat net als de minnelijke schikking een vorm van alternatieve geschillenbeslechting. De focus ligt bij de bemiddeling wel eerder op het volgen van een (medische) behandeling of maatschappelijke dienstverlening door een verdachte. ‘In ruil’ wordt hij dan niet langer vervolgd. Deze strafbemiddeling was tot op heden niet mogelijk zodra de strafvordering was ingesteld. Die onmogelijkheid heeft de wetgever nu geschrapt zodat er nu ook sprake kan zijn van een – naar analogie van de schikking – verruimde strafbemiddeling. De rechterlijke toets is ook analoog aan deze uitgewerkt voor de minnelijke schikking.

Voor meer informatie: Parl. St. Kamer 2017-18, nr. 54-2753/001 tot 010.

© Joris Lambrechts en Patrick Waeterinckx

Share this Post

Terug naar overzicht