Het Hof van Cassatie bevestigt eerdere rechtspraak in een fiscale strafzaak omtrent niet aangegeven inkomsten op buitenlandse rekeningen (Cass. 21 mei 2019, P.19.0104.N)

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het hof van beroep te Gent dat op 16 januari 2019 oordeelde over een gemediatiseerde fiscale strafzaak (https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20190116_04107305).

Het Hof van Cassatie boog zich over drie middelen.

Het eerste middel richtte zich op het overmaken van inlichtingen door de Duitse aan de Belgische fiscus. De eiser klaagde aan dat het om onregelmatig verzameld bewijs zou gaan dat eerst had moeten worden getoetst aan het Duitse procesrecht alvorens het in een Belgische strafzaak als bewijs kon worden gebruikt. Het Hof van Cassatie wees dit middel af en herhaalde zijn vaste rechtspraak dat de inlichtingen als onderzoeksoriënterend materiaal moeten worden beschouwd en steeds kunnen worden gebruikt als basis om bewijzen te verzamelen, tenzij men aannemelijk maakt dat dit op onregelmatige wijze zou zijn gebeurd. Bovendien oordeelt de bodemrechter soeverein of een partij de beweerde onregelmatigheid aannemelijk maakt. De beroepsrechters hadden zich volgens het Hof van Cassatie op oordeelkundige wijze van deze taak gekweten.

Het tweede middel had kritiek  over de cumulatie van de belastingheffing met de verbeurdverklaring. Hij beschouwde dit als een schending van het non bis in idem-beginsel omdat het vermogensvoordeel overeenstemde met het bedrag van de ontdoken belastingheffing. Opnieuw bevestigde het Hof van Cassatie zijn vaststaande rechtspraak dat ontdoken belastingen als gevolg van niet aangegeven inkomsten in aanmerking komen als illegale en verbeurd te verklaren vermogensvoordelen in de zin van het Strafwetboek. De gevestigde belasting daarentegen is geen straf waardoor het non bis in idem-beginsel niet van toepassing was. Immers vereist dit beginsel kort samengevat dat er sprake is van dubbele bestraffing van dezelfde persoon voor dezelfde feiten. Bijgevolg verhindert het non bis in idem-beginsel om het bedrag aan al geïnde belastingen ook nog eens verbeurd te verklaren.

Het derde en laatste middel had betrekking op de fiscale variant van het misdrijf valsheid in geschriften. De eiser in cassatie betoogde dat een attest dat hij had opgesteld om de fiscus zogezegd namens de bank te overtuigen  dat hij geen titularis was van twee rekeningen, geen fiscale valsheid in geschriften kon uitmaken. Hij baseerde zich hiervoor  op het feit dat dit attest kon worden gecontroleerd door de fiscus en het openbaar ministerie en dat het attest bijgevolg niet het vereiste openbaar vertrouwen genoot. Dit laatste middel werd ook afgewezen omdat volgens het Hof van Cassatie het attest in kwestie wel degelijk diende tot bewijs van hetgeen erin werd vermeld. Het loutere feit dat het openbaar ministerie en/of de belastingadministratie achteraf hadden kunnen vaststellen dat het geschrift vals was, impliceert niet dat het aanvankelijk wel degelijk een bewijswaarde kon hebben in het rechtsverkeer.

© Patrick Waeterinckx en Ruben Van Herpe

Share this Post

Terug naar overzicht