Europees Hof voor de Rechten van de Mens bevestigt andermaal dat niemand mag worden bestraft zonder bestaande strafwet op het moment van de feiten

Europees Hof voor de Rechten Mens (Grote kamer) 28 juni 2018, G.I.E.M. s.r.l. t. Italië, nrs. 1828/06, 34163/07 en 19029/11

Feiten en klacht

De eisers voor de Grote kamer bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) waren vier verschillende Italiaanse vennootschappen met rechtspersoonlijkheid en een bestuurder.
De Italiaanse Bouwcode bestrafte het onrechtmatig verkavelen van percelen (‘unlawful site development’). In dat geval was de strafrechter verplicht om alle percelen verbeurd te verklaren met eerbiediging van de rechten van derden te goeder trouw.
De vennootschappen klaagden aan dat hun percelen werden verbeurdverklaard terwijl zij nooit vervolgd of veroordeeld werden.

Beoordeling EHRM

Artikel 7 EVRM : schending vennootschappen/geen schending bestuurder 

Artikel 7 bepaalt dat niemand mag worden veroordeeld/bestraft zonder bestaande strafwet op het moment van de feiten. Om redenen van uniformiteit en rechtszekerheid geeft het EHRM aan het begrip ‘straf’ een eigen invulling die universeel geldend is in alle lidstaten.

Ten eerste moest worden bepaald of er sprake was van een ‘straf’, want de Italiaanse overheid voerde aan dat de verbeurdverklaring in kwestie geen echte straf was. Het EHRM kwam echter op grond van de haar ‘vaste’ criteria tot het besluit dat er wel degelijk sprake was van een ‘straf’.

Daarna kon het Hof onderzoeken of de concrete straf voldeed aan de waarborgen van artikel 7:

(i) ‘Mentale link’: Elke wettelijk voorziene straf moet voorzienbaar zijn voor de rechtsonderhorige die de risico’s van zijn handelen of nalaten kan inschatten. Het EHRM oordeelde dat bestraffing maar mogelijk is als er een ‘mentale link’ wordt aangetoond. Dit omvat de beoordeling of een feit kan worden toegerekend aan de concrete, individuele persoon.
De vereiste voorzienbaarheid en de verplichte voorafgaande schuldbeoordeling willens volgens het EHRM niet zeggen dat het voor de lidstaten steeds verboden is om te werken met wettelijke vermoedens waarbij feiten automatisch strafbaar zijn door het enkele feit dat de wet werd overtreden.

(ii) Formele veroordeling: Aangezien de vennootschappen zelf niet werden vervolgd had deze vraag enkel betrekking op de vervolgde bestuurder. De Italiaanse rechtbanken stelden dat er sprake was van onrechtmatige verkaveling van percelen alvorens de verjaring van de strafvordering vast te stellen. Het EHRM achtte dit voldoende om te spreken van een ‘veroordeling’.

(iii) Betrokken in de procedure: Zoals gezegd werden de vennootschappen zelf niet vervolgd en waren zij dus op geen enkel ogenblik betrokken bij de procedure waarbij hun goederen werden verbeurdverklaard.

Het EHRM herhaalde eerst dat het legaliteitsbeginsel in strafzaken o.a. betekent dat niemand kan worden veroordeeld voor het strafrechtelijk handelen van een ander. Op het moment van de feiten bestond er echter in het Italiaans recht geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon. Vennootschappen konden m.a.w. geen misdrijf plegen en dus ook niet vertegenwoordigd worden in een strafprocedure. Nochtans werden hun goederen verbeurdverklaard door het gedrag van hun bestuurders. Zodoende werden de vennootschappen gestraft voor andermans daden.
Als gevolg hiervan besloot het EHRM tot een schending van artikel 7 EVRM t.a.v. de vennootschappen, maar niet t.a.v. de bestuurder.

Artikel 1, 1ste Protocol EVRM: schending

Het EHRM onderzocht de feiten ook in het licht van het recht op eigendom (artikel 1 van het 1ste Protocol bij het EVRM).

Door het automatisch en verplicht karakter van de verbeurdverklaring was er opnieuw sprake van een schending omdat de rechters niet vrij konden beslissen om de verbeurdverklaring op te leggen en de vennootschappen niet werden betrokken in de procedure.

Share this Post

Terug naar overzicht