Buitenlandse inkomsten van offshores zonder economische realiteit dienden volgens het Hof van Cassatie steeds te worden aangegeven, ook voor de inwerkingtreding van de Kaaimantaks.

Voorafgaand: het oordeel van het hof van beroep Gent

In september 2018 had het hof van beroep van Gent een persoon schuldig verklaard aan belastingontduiking.

Deze persoon had in het kader van een regularisatieprocedure en tijdens verhoren toegegeven dat hij als natuurlijk persoon de uiteindelijk begunstigde was van roerende inkomsten uit drie offshore-structuren. Die buitenlandse structuren waren transparant aangezien hij steeds beschikte over alle gelden op de Luxemburgse en Monegaskische rekeningen van die structuren. De structuren hadden volgens het hof van beroep geen enkele economische ‘substantie’ en werden louter voor persoonlijk profijt misbruikt door de beklaagde. Volgens het hof van beroep was de beklaagde op basis van het wetboek van inkomstenbelastingen dan ook verplicht om in het buitenland behaalde dividenden, interesten en voorschotten op een liquidatiebonus aan te geven.

Vanuit die motivering veroordeelde het hof de beklaagde omdat hij de roerende inkomsten uit Luxemburg en Monaco niet had opgenomen in zijn jaarlijkse belastingaangifte in de personenbelasting (inkomstenjaren 2006 tot 2012) en was ‘vergeten’ sinds 2007 de kwestieuze buitenlandse rekeningen aan te vinken.

Hof van Cassatie
Visie van de eiser

De veroordeelde persoon tekende tegen deze veroordeling cassatieberoep aan. Vooral het eerste onderdeel van het eerste middel in dit cassatieberoep is interessant. De veroordeelde (eiser in cassatie) voerde namelijk aan dat de rechters van het hof van beroep hem niet hadden mogen veroordelen omdat hij noch de rekeningen, noch de inkomsten uit de constructies in zijn personenbelasting had moeten aangegeven. Volgens de eiser was dit maar verplicht voor inkomsten vanaf 1 januari 2015 (de zgn. Kaaimantaks of Doorkijkbelasting).

Er was volgens de eiser in cassatie bijgevolg geen sprake van een overtreding van het fiscale wetboek wat nochtans vereist is voor een veroordeling voor belastingontduiking.


Antwoord van het Hof van Cassatie

Het Hof van Cassatie wees de redenering van de eiser af in zeer duidelijke bewoordingen.

Volgens het Hof zijn de fiscale bepalingen m.b.t. de aangifte van belastbare inkomsten toepasselijk op alle gedragingen die gericht zijn op de ontduiking van de inkomstenbelasting. Zodra er sprake is van eender welke inbreuk op de bepalingen van het wetboek van inkomstenbelastingen gepleegd met de bedoeling om te bedriegen of te schaden is er sprake van strafbare belastingontduiking.

Uit de toepasselijke fiscale bepalingen bleek dat Belgische belastingplichtigen hun roerende inkomsten moesten opnemen in hun jaarlijkse aangifte in de personenbelasting, inclusief inkomsten uit het buitenland zoals inkomsten op naam van buitenlandse juridische constructies of rechtspersonen die slechts werden gebruikt om te verbergen dat de Belgische belastingplichtige de werkelijke begunstigde is. De begunstigde Belgische belastingplichtigen moesten ook steeds alle buitenlandse rekeningen vermelden waarvan zij de werkelijke titularis zijn geweest bij een buitenlandse financiële instellingen.

Het Hof van Cassatie besluit dat de eiser in cassatie er foutief vanuit gaat dat de wetswijzigingen in 2015 nieuwe aangifteverplichtingen of belastbare grondslagen hadden ingevoerd. De wetswijzigingen specificeerden slechts de reeds bestaande verplichtingen om belastbare roerende inkomsten die in het buitenland zijn behaald op te nemen in de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting.

Zie: Cass. 26 februari 2019, AR P.18.1040.N

© Ruben VAN HERPE

Share this Post

Terug naar overzicht